Parkeernormen en het waardenprofiel van de wijk
De druk op de ruimte in steden neemt toe. Gemeenten zoeken naar ruimte voor wonen en verblijven. Steeds vaker wordt dan gekeken naar parkeerplaatsen; kunnen we niet met minder toe? Door in een wijk te kijken naar het profiel van de bewoners, kun je aanwijzen waar mensen openstaan voor het verlagen van de parkeernorm.
In veel Nederlandse steden neemt de vraag naar woningen toe. Door landelijk beleid wordt als eerste gekeken naar bouwen binnen de stad. Ook worden binnen de steden kantoren bijvoorbeeld getransformeerd tot woningen. Waar steden dichter worden, worden hogere eisen gesteld aan de openbare ruimte. Al die extra bewoners hebben een minimum aan groene ruimte nodig. Bij verdichting worden de woningen (en eigen buitenruimten) vaak ook kleiner. Zeker tijdens een lockdown is verblijfsruimte belangrijk, we hebben gezien hoe parken voor een deel de functie van sportscholen en terrassen overnamen. Natuurlijk verwachten al die bewoners óók dat ze ergens hun auto kwijt kunnen, maar in de strijd om de stedelijke vierkante meters wint wonen het toch van parkeren. We zien bijvoorbeeld dat in nieuwe stedelijke wijken, zoals bijvoorbeeld Merwede en Cartesius in Utrecht, veel woningen op weinig oppervlakte worden gepland met slechts een beperkt aantal parkeerplaatsen. Wel is er ruimte voor groen, sport en horeca. Gemeenten ontkomen er niet aan om ook in bestaande, dichtbevolkte wijken parkeerplaatsen te offeren voor woon- en verblijfsruimte. Dan is het zaak om te kijken naar het feitelijke autobezit, zoals Prins en Stienstra lieten zien in Vexpansie. Soms is dat lager dan gedacht. Maar als het autobezit in lijn is met de geldende parkeernorm in een buurt, zullen bewoners verleid moeten worden om de auto weg te doen of op afstand van hun woning te parkeren. Uit ons onderzoek blijkt dat er duidelijk aanwijsbare groepen in de samenleving zijn die daar open voor staan. Als eenmaal duidelijk is in welke wijken deze groepen veelal wonen, wordt ook duidelijk waar je als gemeente zou kunnen beginnen met het terugbrengen van het aantal parkeerplaatsen.
Mentality-model
Groepen die open staan voor minder autobezit kun je onderscheiden door niet alleen te kijken naar zaken als inkomen en de omvang van het huishouden, maar ook naar waarden. Wat vinden ze belangrijk in het leven? Motivaction gebruikt al meer dan twintig jaar het Mentality-model om de samenleving in te delen in acht sociale milieus. Dat doen we aan de hand van hun antwoorden op een vragenlijst over allerlei maatschappelijke thema’s. In elk milieu komen mensen met verschillende leeftijden en inkomens voor, maar wat hen bindt is een gemeenschappelijke focus op bijvoorbeeld familie, bezit, status of zelfontplooiing. De milieus staan weergegeven in het basismodel Mentality. Helemaal links zien we groepen met traditionele waarden, gericht op bezit en behoud van de samenleving zoals die was. Naarmate we meer naar rechts gaan, komen we via groepen met moderne waarden bij groepen met postmoderne waarden. In die groepen zijn ervaringen opdoen en nieuwe dingen leren belangrijker dan bezit. Deze mensen staan meer open voor andere manieren van leven dan wat mainstream is, bijvoorbeeld in andere culturen of het loslaten van sekserollen. Daar tussenin vinden we ‘gewone’ mensen, niet uitgesproken traditioneel of vooruitstrevend en gericht op consumeren. Waarden zijn van invloed op de manier waarop je met auto’s omgaat, en dat is belangrijk voor het parkeervraagstuk. Over het algemeen hebben mensen met een hoger inkomen en grotere gezinnen meer auto’s. Maar er zijn ook mensen met genoeg geld voor een auto die toch kiezen om er geen te hebben, of alleen een oud exemplaar om van A naar B te komen. Andersom zijn er mensen met een laag inkomen die toch geld vrij maken voor de heilige koe. Grofweg zien we dat het hebben van een auto meer past bij Mentalitymilieus met traditionele waarden. Autorijden is immers diep in onze samenleving verankerd. Het halen van je rijbewijs is als een modern overgangsritueel naar volwassenheid. Moderne burgers, Nieuwe conservatieven, Gemaksgeoriënteerden en Opwaarts mobielen geven vaak aan dat ze graag rijden en een mooie auto belangrijk vinden. Daarentegen zien we bij Kosmopolieten, Postmaterialisten en Postmoderne hedonisten dat ze minder belang hechten aan autobezit. Deels heeft dat te maken met de zorgen om het milieu die veel sterker leven in deze groepen.
Opwaarts mobielen en postmaterialisten
In onderzoek voor de Gemeente Den Haag konden we wat dieper ingaan op de houding ten aanzien van parkeren, en hebben we cijfers geleverd van de aanwezigheid van elk milieu in elke wijk. In dit onderzoek lag de nadruk overigens niet op parkeren, maar op het terugbrengen van verkeer dat CO₂ uitstoot. Omdat acht groepen wat veel zijn om toe te lichten laten we verschillen tussen Mentalitymilieus zien aan de hand van twee groepen: Opwaarts mobielen en Postmaterialisten. Opwaarts mobielen zijn gefocust op carrière, geld verdienen met een net wat betere baan of een eigen bedrijf. Daar hoort bij uitstek een mooie auto bij, ze willen hun succes laten zien. Toch is onder Haagse Opwaarts mobielen het autobezit lager dan gemiddeld. Dat heeft er vaak mee te maken dat het gewenste hoge inkomen nog niet bereikt is. Ze rijden (wellicht daardoor) relatief vaak op een scooter en staan ook wel open voor deelauto’s. Ze zijn geen uitgesproken fans van fietsen of het OV. Ze wonen bovengemiddeld vaak in stedelijke, dichte wijken als Transvaal, de Schildersbuurt en Laak, maar ook in meer autovriendelijke wijken van na de oorlog als Moerwijk en in de Vinex van Ypenburg. Deze groep kiest vaker voor autoparkeerplaatsen dan voor plekken om de fiets te stallen, als ze voor de keuze worden gesteld. Ook kiezen ze meer dan gemiddeld voor parkeerplaatsen in plaats van groen of speelplekken. Postmaterialisten zijn niet zo bezig met hogerop komen, eerder met een goede balans tussen werk en privé en voldoende rust. Ze zetten zich graag in voor een betere wereld, ze steunen bijvoorbeeld organisaties die armoede bestrijden in andere delen van de wereld en proberen milieuvriendelijk te leven. Bezittingen zijn niet zo belangrijk, behalve als het mooie, unieke spullen met een verhaal zijn. Arm zijn ze niet, velen van hen hebben een goede baan bij een maatschappelijke organisatie of de overheid. Maar het zijn ook mensen die bewust weinig kunnen werken om zich op belangrijkere zaken te kunnen richten. Ze hebben minder vaak een auto en vinden dat ook niet zo belangrijk. Fietsen, lopen en het OV hebben de voorkeur. In Den Haag vind je ze veel in stadse buurten als de Vruchtenbuurt en het Regentessekwartier, maar ook in de ruimere en groenere Vogelwijk. Postmaterialisten kiezen eerder voor plek om je fiets te stallen dan voor parkeerplaatsen, en voor groen en ruimte voor spelende kinderen.
Gerichte keuzes
Met dit soort informatie kan een gemeente gerichte keuzes maken waar begonnen kan worden met het verminderen en verplaatsen van parkeerplaatsen, bijvoorbeeld naar een ondergrondse garage. Door te starten in wijken waar mensen open staan voor minder auto’s kan ervaring worden opgedaan en weerstand worden vermeden. Als een wijk met minder parkeergelegenheid gewoner is geworden, zal het naar verwachting gemakkelijker zijn om ook in de wijken waar dit gevoeliger ligt parkeerplaatsen te onttrekken. Deze bevindingen betekenen echter niet dat in wijken met veel Postmaterialisten morgen begonnen kan worden met het plaatsen van fietstrommels en moestuintjes op parkeerplaatsen. Ook in dit milieu hebben mensen auto’s en zij hebben nog niet altijd een goed alternatief. Het is heel belangrijk om stappen te zetten in overleg met bewoners en zoveel mogelijk alternatieven te bieden. Te denken valt aan voldoende deelauto’s, aantrekkelijke en snelle fietsroutes door de stad en verbetering van de frequentie van het OV. We zagen in landelijk onderzoek dat Postmaterialisten niet vaker dan anderen de auto wat verder van de woning willen parkeren. Als parkeerplaatsen op afstand worden aangeboden zal daarvoor gecompenseerd moeten worden in prijs en kwaliteit.
Bron: Vexpan.nl